‘Het lijkt me dat je niet helemaal objectief bent’, mailt een redacteur me. Ik ontplof bijkans. Het klópt natuurlijk wel – alleen al het onderwerp dat ik aandraag verraadt wat ik belangrijk vind – maar ze bedoelt het anders. Ze bedoelt dat ik het journalistiek niet helemaal op een rijtje heb. Dat ik geen balans zoek in het verhaal dat ik wil schrijven. Dat ik eerder een soort activisme aan het bedrijven ben, in plaats van journalistiek.
Het ging om een verhaal over onderwijs in het Koerdisch. Sinds dit schooljaar mogelijk op staatsscholen in Turkije, als keuzevak vanaf de vijfde klas – kinderen zijn dan 11 jaar. Het blad in kwestie wilde ook kinderen aan het woord. Koerdische natuurlijk, maar ook Turkse, want ook ‘de andere kant’ moest worden gehoord. Ik mailde dat ik dat niet zo zag zitten. Wat kan een Turks kind hier nou over zeggen, geïndoctrineerd als ze worden op school met Turks nationalisme? Het betreft hier, mailde ik, ook helemaal geen Koerden versus Turken-kwestie, maar een mensenrechtenkwestie. Waarop dat ‘niet helemaal objectief’-mailtje de inbox inrolde.
Alsof ik niet zou weten waar ik het over heb. Na zes jaar Turkije-correspondentschap, met mijn mensenrechtenvoelsprieten altijd uit en inmiddels gespecialiseerd in de Koerdische kwestie, weet ik meer dan gemiddeld hoe de vork in de steel zit. Zeker sinds ik ben verhuisd naar Diyarbakir, de grootste stad in het Koerdische zuidoosten van Turkije. Ik praat met experts en lees rapporten, maar vooral reis ik rond in Koerdisch gebied en ga tot in de kleinste dorpjes het gesprek aan met de bewoners.
Ik ben daar zoveel wijzer van geworden, dat ik me inmiddels zeker genoeg voel me er ook over uit te spreken. Dat doe ik door verhalen te schrijven die het beeld van het conflict, dat in de media wordt bepaald door geweld, wat rechter trekken met menselijke reportages. Door af en toe duidelijk stelling te nemen. Door bepaalde invalshoeken te kiezen, door controversiële onderwerpen op te pakken, opiniestukken te publiceren en mijn mening te bloggen en twitteren.
Een open, democratische samenleving
In de Nederlandse journalistiek is stelling nemen ongebruikelijk. Columnisten worden ervoor ingehuurd, maar journalisten, die schrijven hun stukken netjes volgens de regels. Dat is in Nederland ook niet zo ingewikkeld. Nederland is een open, democratische samenleving. Met benaderbare overheden en met burgers en politici die niet bang hoeven te zijn in het gevang te belanden na het spuien van een pittige, controversiële of volstrekt ongangbare mening. Kranten en weekbladen hebben wel een kleurtje, maar scheiden feiten en opinie netjes, en laten die kleur hooguit blijken door de keuze van het nieuws – uitzonderingen daargelaten.
Zo niet in het land waarin ik werk en waarin ik mij steeds dieper vastschroef. In tegenstelling tot in Nederland, waar kranten worden uitgegeven door krantenbedrijven, zijn de meeste Turkse media in handen van het economisch grootkapitaal. Mediaconglomeraten zijn óók bouwondernemingen, óók mijnbouwbedrijven, óók theeplantagehouders. De krant heeft geen journalistiek, maar een economisch doel.
Omdat economische belangen in Turkije direct samenhangen met politieke, is het zaak in grote lijnen binnen de kaders van het bestaande politieke discours te blijven. Gevolg: nationalisme en polarisatie zetten de toon in de kolommen. Afwijken van de regeringskoers is niet slim, want je loopt er overheidsaanbestedingen door mis. Eén van de meest heikele kwesties: de Koerdische. Premier Erdogan bedreigt kranten openlijk en schaamteloos: wie ‘terrorisme steunt’, kan op repressailles rekenen. En steunen, dat betekent over de kwestie schrijven vanuit Koerdisch perspectief. Koerdische media en journalisten weten het betekent buiten de lijntjes te kleuren: megaboetes, verschijningsverboden en gevangenisstraffen.
Een stem geven
Maar hoera, voor mij als buitenlands journalist gelden de bedreigingen van Erdogan niet! Hij kijkt wel twee keer uit natuurlijk, voor hij een journalist uit een EU-land het vuur na aan de schenen legt. Dus hoe onwelgevallig mijn mening over de Koerdische kwestie de Turkse regering ook is, ik kan hem vrijelijk te berde brengen.
En ik kan gewoon het journalistieke handwerk doen dat Turkse en Koerdische journalisten niet in dank wordt afgenomen, of eigenlijk waar de gemiddelde krantlezende totaal Turk niet op zit te wachten: het verhaal opschrijven van gewone Koerden. Hun dagelijks leven, hun verleden, hun keuzes, hun verliezen, hun pijn. En ja, in het boek dat ik ga schrijven over de Koerdische kwestie krijgt ook de Turkse pijn een plek – maar komt die niet al heel vaak aan bod? Is het niet de taak van de journalist juist een stem te geven aan degenen die doorgaans níet worden gehoord?
Natuurlijk wil ik die verhalen zo gebalanceerd mogelijk op papier zetten. Maar Turkije is geen open, democratische samenleving zoals de Nederlandse, waarin ik journalistiek gepokt en gemazeld ben. Dat gebrek aan democratie maakt het vinden van balans en het voldoen aan journalistieke principes soms moeilijk. Controversiële onderwerpen waar uit angst voor represailles van de staat niemand met naam en toenaam over wil praten. Een overheid die per definitie niet thuis geeft als je aanhoudend belt en mailt om wederhoor.
Dan kun je dus niet publiceren. Frustrerend, want daardoor blijven verhalen onverteld en heeft de Turkse overheid het journaille precies waar ze het hebben wil. Wat is daar dan nog balans aan? Even een extreme vergelijking: als je in Noord-Korea als buitenlands journalist net zo vrij zou kunnen werken als in Turkije, zou je dan verhalen ongepubliceerd laten omdat mensen hun ervaringen met mensenrechtenschendingen alleen anoniem durven te delen en omdat de overheid niet wenst te reageren? Is dat dan een te verdedigen journalistieke keus?
Buitenstaander
Ik zoek naar balans, naar nuance, naar het volledige verhaal en probeer dat journalistiek zo integer mogelijk te doen. En wordt vervolgens natuurlijk toch in een hokje gepropt. Het mijn onlangs toegevoegde ‘terroristenhoer’ leg ik makkelijk naast me neer wegens gewoon té sneu, net als de veelvuldig geuite simplistische beschuldiging dat ik ‘anti-Turks’ zou zijn. Ook de Turkse vriend die me liet weten dat ik nu toch wel erg ‘pro-Koerdisch’ aan het worden was, beoordeelt mij door een zwart-witte Turkse bril. Ik ben niet anti-Turks, maar ook niet pro-Koerdisch. Ik ben geen onderdeel van het conflict, er stroomt Turks noch Koerdisch bloed door mij, dus je kunt me ook niet in die termen definiëren. Ik ben een buitenstaander. Een journalist met een mensenrechtenbril gespecialiseerd in de Koerdische kwestie.
En daar kun je in Nederlandse media gelukkig prima mee aankomen. Want ze zíjn er wel, Nederlandse journalisten die zich uitspreken, en ze worden bepaald niet weggezet als activistisch. Ik denk aan Karin Spaink, die zich uitlaat over privacy en internet. Aan Linda Polman, die haar onderbouwde mening over de VN en de internationale hulpindustrie graag deelt. En aan Hassnae Bouazza, die zich roert over de Arabische wereld. Deskundigen op hun gebied. Ze weten waar ze het over hebben, en daarom wordt hun mening gevraagd.
Ook mijn blik is niet vertroebeld en activistisch. Hoezeer ik me vanuit mijn zorgen over mensenrechten ook verbonden voel met het lot van de Koerden en van de Turkse samenleving als geheel, ik waak over mijn vak. Ik ben nog altijd journalist.
Fréderike Geerdink (ANP, Groene Amsterdammer, Opzij, Volkskrant Magazine en vele anderen) is de enige buitenlandse journalist met als standplaats Diyarbakir. Ze houdt op het moment een crowdfundingcampagne om haar boek over de Koerdische kwestie te financieren. Stap 1: bekijk de video!
Dit artikel werd, in het kader van mijn crowdfundingcampagne, eerder gepubliceerd op dé site over journalistiek, De Nieuwe Reporter.
Recente reacties