Het ROC in Eindhoven geeft als eerste onderwijsinstelling lessen Nederlands in Turkije. Voor zakenmensen, voor studenten en voor immigranten. De eerste cursus is net van start gegaan. Hij trekt vooral verliefden, verloofden en getrouwden.
‘Mijn naam is Okan. Mijn achternaam is Can. Ik ben getrouwd met Desiree maar ik woon apart.’ Het is week twee van de cursus Nederlands en een voor een stellen de leerlingen zich, staand voor de klas, voor; een dagelijks ritueel en elke dag moeten ze er iets nieuws bij vertellen. ‘Ik heb drie broers en ik heb geen zus’, zal Okan een dag later toevoegen.
Het volume waarmee de cursisten praten, valt op. Alsof ze zich in een balzaal verstaanbaar moeten maken, in plaats van in ‘Washington’, het kleine lokaal in de school voor volwassenenonderwijs dat docent Gerda Lavrijsen ter beschikking staat. ‘Een taal leren is ook dúrven spreken’, legt Gerda uit. ‘Dus heb ik ze geleerd hard te praten. In het begin was dat onwennig, maar nu roepen ze vrijuit.’
Allemaal verliefd
De eerste cursus Nederlands georganiseerd door het ROC Eindhoven, is van start gegaan. Locatie: een ‘dershanesi’ (school voor volwasseneneducatie) op een druk kruispunt in het hart van Adana, een moderne miljoenenstad in het zuiden van Turkije. Doelgroep: Turken die in Nederland willen gaan wonen of studeren en Turken die handelsrelaties met Nederland hebben. Vooralsnog is het vooral de liefde die de Turken motiveert zich in te schrijven voor de stoomcursus van 144 uur in drie maanden. In het lokaal op de vierde en hoogste verdieping van een blok beton met hek en portier zitten zeven mannen en één vrouw. De jongste is 17, de oudste 33. En op één na zijn ze allemaal verliefd en popelen ze van ongeduld om zich bij hun geliefde in Nederland te voegen.‘ Ik ben Hayrullah, ik ben 33 jaar en verloofd met mijn Nederlandse vriendin.’ Gerda schrijft op het whiteboard: ‘verliefd, verloofd, getrouwd.’ En ze bereidt de leerlingen voor op wat Hollands papierwerk: ‘Zeg na: wat is je burgerlijke staat?’ ‘Wat is je burgerlijke staat?’, brult de klas.
Sedat Satilmis (17), een van de meest serieuze cursisten, is de uitzondering. Hij gaat in Nederland bij zijn vader wonen, maar was liever in Turkije gebleven. Daar zou hij graag het lyceum afmaken en uiteindelijk leraar of arts worden. Je zou kunnen zeggen dat Nederland roet in het eten gooit. ‘Mijn vader heeft sinds vorig jaar een verblijfsvergunning in Nederland en hij wil dat ik bij hem kom wonen. Hij denkt dat ik daar meer mogelijkheden heb.’ Als Sedat het zelf voor het zeggen had, zou hij blijven waar hij was. In Tarsus, een stad in Zuid-Turkije. Bij zijn moeder, zijn broers, zijn zusje en zijn oma. En bij zijn vrienden. Maar hij is met het lyceum gestopt om zich op zijn vertrek naar Nederland voor te bereiden. ‘Ik moest nog een jaar voor mijn diploma.’
Zijn vader had een goedlopende witgoedhandel in Turkije, maar ineens liep het minder en negen jaar geleden ging de zaak failliet. ‘Toen is hij naar Nederland vertrokken. Ik weet niet precies hoe dat allemaal gegaan is, maar hij kreeg pas vorig jaar een verblijfsvergunning. In de tussentijd kon hij niet naar Turkije om ons te bezoeken, omdat hij dan Nederland niet meer in zou kunnen. Nu heeft mijn vader een baan. Wat hij doet? Ik weet het niet.’
Wat Sedat wel weet, is dat zijn vader keihard heeft gewerkt voor zijn gezin. En dus doet Sedat zijn best bij Nederlandse les. ‘Mijn vader zegt dat hij mij een kans geeft, dus die kans moet ik grijpen. Ik wil graag studeren in Nederland, maar ik denk niet dat dat kan. Hier in Turkije had het wel gekund. In Nederland ga ik werken. Wat voor werk? Ik heb geen idee. Ik vertrouw op mijn vader. Die zegt dat ik me geen zorgen moet maken. Dat alles goed komt als ik eenmaal bij hem ben.’
Ja, hij krijgt het weleens benauwd als hij ’s avonds alleen in bed ligt en aan de toekomst denkt. ‘Ik ben soms bang dat ik me alleen zal voelen. Mijn vader woont in Den Haag, en daar ken ik niemand. Misschien kan ik andere Turken leren kennen. Wonen er eigenlijk veel Turken in Den Haag?’
Goede marketing
Het idee om in Turkije Nederlandse taallessen te geven, ontstond vorig jaar, toen een groep docenten van het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) uit Eindhoven in Turkije op studiereis was. Het ROC heeft een afdeling waar probleemjongeren zitten, deels van Turkse afkomst, en een team wilde eens ter plekke kijken wat de achtergrond van die jongens was. Veel jongeren in Turkije gaan naast of na hun middelbare school naar een ‘dershanesi’, veelal om te worden klaargestoomd voor de jaarlijkse nationaal georganiseerde toelatingstoets voor de tientallen universiteiten in het land. Na een bezoek aan zo’n dershanesi opperde iemand: zou hier geen behoefte zijn aan Nederlandse les? En zouden wij als ROC dat niet kunnen organiseren?
Jos Roothans, directeur van (onder andere) de afdeling volwasseneneducatie van het ROC Eindhoven, was ook bij die trip. Na wat rekenen was de knoop snel doorgehakt: met zo’n honderdtwintig cursisten per jaar zouden ze quitte spelen. Dat moest te doen zijn, zeker nu immigranten van buiten de EU per telefoon een Nederlandse taal- en cultuurtoets moeten afleggen voor ze een visum krijgen. Prijs per cursus: 864 euro. Pittig, zeker voor Turkse begrippen. ‘Maar’, zegt Roothans, ‘de mensen komen door de cursus wel beter voorbereid naar Nederland. En de cursisten zijn veelal gezinsvormers en gezinsherenigers; dat scheelt ook.’ Met andere woorden: met een Nederlands inkomen is zo’n cursus prima te betalen.
Het project kreeg groen licht omdat het geweldige marketing is. ‘We moeten concurreren met andere onderwijsinstellingen’, zegt hij. ‘Dit project geeft ons publiciteit én we halen de banden met de Turkse gemeenschap aan. Dat levert ons een goede naam en cursisten op, in Turkije en in Nederland.’
Semiray Savma (20) is de enige vrouw in de groep. In de pauze praat en geint ze mee met de mannen, in de klas is ze rustig en serieus. Semiray is getrouwd met Ismet, een Turkse Nederlander uit Breda. Semiray en Ismet wisten niet dat een buitenlandse bruid pas naar Nederland kan komen als ze 21 is. Dus toen ze zich in 2004 verloofden, dachten ze dat ze zó samen in Breda zouden zitten. Komt in de tussentijd ook nog de verplichte ‘telefoontoets’ erbij! En de inkomensgrens voor Ismet moet ook nog beslecht. Hij werkt als vuilniswagenchauffeur, binnenkort hopelijk met een vast contract. Semiray zucht: als ze straks eindelijk samen zijn, zijn ze al vier jaar getrouwd!
Tijdens haar verlovingsfeest realiseerde Semiray zich ineens sterker dan daarvoor dat haar keus voor Ismet betekende dat ze straks haar familie zal moeten missen. Sinds ze getrouwd is, denkt ze daar zo min mogelijk aan. Ze wil maar één ding: bij haar man zijn. De rest is bijzaak.
De rest, zoals: wat gaat ze doen in Nederland, hoe zal ze contact met anderen maken, hoe zal ze zich voelen ver van huis? Semiray: ‘Ismet en ik gaan eerst bij zijn ouders inwonen. Ik kan goed met mijn schoonmoeder overweg, dus ik ben niet alleen wanneer Ismet naar zijn werk is.’ Ze wil zelf ook werken. Liefst in de verkoop. Ze heeft ervaring als caissière, ze hoopt dat dat helpt. Maar, als ze eerlijk is: ‘Mijn gedachten raken soms in de war als ik aan de toekomst denk. Er is niet echt een plan, ik weet niet wat me te wachten staat. Dus denk ik voornamelijk aan mijn eerste doel: bij Ismet zijn.’
Nederlands leren valt haar niet mee. Semiray heeft alleen vijf jaar lagere school en dus niet veel leer-ervaring. ‘Ismet zegt dat het nu alleen om de telefoontoets gaat, en dat ik in Nederland verder aan mijn taal kan werken. Misschien kan ik een diploma halen, zegt hij. Maar voor mij is werken belangrijker. Ik wil hand in hand met hem onze toekomst maken. We zijn nog jong, we moeten sparen.’ En over pakweg vijf jaar, hoe zit ze er dan bij, denkt ze? Ze veert op, haar ogen glimmen: ‘Bebek!’ Een baby.
Zelf is ze de jongste van zeven kinderen. Vier zussen heeft ze, twee broers. Semiray is het ‘kleine zusje’, altijd beschermd, bemoederd en bevaderd. Laatst was Ismet drie weken in Turkije. Toen ze afscheid namen op het vliegveld, zei hij: ‘Nu zwaai je mij uit, maar over een jaartje je familie.’ Dat was wel even slikken.
Elf dozen met boeken
Er zijn nu elf betalende cursisten – al zitten er in de klas maar zeven: één leerling kan maar twee keer per week komen, de andere drie laten om vage redenen op zich wachten. Wat ook om vage redenen op zich laat wachten: het studiemateriaal. Docent Gerda wordt er bijkans wanhopig van: op het vliegveld van Adana staan elf dozen met boeken en computermateriaal, maar het Turkse bedrijf waarmee het ROC samenwerkt, krijgt ze niet mee. De papieren kloppen niet. Of ze kloppen wel, maar de Turkse bureaucratie verlangt meer, zonder goed duidelijk te maken wat. Hoe het precies zit: wie het weet, mag het zeggen. Feit is dat Gerda het al drie weken zonder lesmateriaal moet doen.
Wat er wel is: acht laptops. Die zou Gerda graag inzetten zoals bedoeld. Elke cursist zou een persoonlijke geheugenstick moeten hebben, waarop oefeningen staan die aansluiten op het boek en die na elk hoofdstuk een toets bevat. Iedere cursist kan zo in zijn eigen tempo vorderingen maken, die netjes op de stick worden bijgehouden. Maar er zijn niet genoeg geheugensticks. Gerda had er vijf in haar eigen bagage gestoken, de rest zit in een doos op het vliegveld. Cursisten moeten dus samenwerken op één stick, waardoor het handige er een beetje af is. Ook de adapters voor de computers staan op het vliegveld. Gerda heeft er twee, waarmee ze na elke les alle computers één voor één oplaadt. Ze drukt haar leerlingen op het hart het lampje op de laptop in de gaten te houden. ‘Als het oránje lampje knippert, gaat de computer bijna úít. Dan wáárschuw je mij.’
In twaalf weken Nederlands leren, is dat realistisch? De ROC-brochure glimt en informeert over het niveau dat gehaald kan worden. Maar wie een paar lessen bijwoont, kan er niet anders dan een hard hoofd in hebben. Twee cursisten doen het zonder meer uitstekend: Hayri, die al negen maanden in Nederland heeft gewoond, en Okan, die ook aardig wat Nederlands met zijn geliefde oefent. Maar Hayrullah en Semiray bijvoorbeeld hebben het moeilijk. Ze werken op de computer samen voor de zoveelste keer aan hoofdstuk één: ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Het is natuurlijk een misverstand’, zegt Jos Roothans, ‘dat iedereen in twaalf weken kan bereiken wat hij wil. Het ligt aan je eigen inzet, aan je taalgevoel, aan de uren die je er buiten de les aan besteedt. Maar met de methode die wij bieden, kún je in twaalf weken het basisniveau Nederlands leren. Dat is de boodschap. Maar we garanderen het natuurlijk niet.’
Het Nederlands van Okan Can (25) vordert vlot. Hij is getrouwd met de Nederlandse Desiree (24) en hoopt dit jaar met Kerst in Sassenheim te wonen. Hij wil zo snel mogelijk werken en over een paar jaar willen Desiree en hij een gezin. Hoe ze dat precies gaan invullen, weten ze nog niet. ‘Het is niet zo makkelijk om plannen te maken voor een land dat ik niet ken’, zegt Okan.
De liefde begon vier jaar geleden. Zij was op vakantie in Marmaris aan de Turkse kust, hij werkte, zoals elk seizoen, in een nachtclub. Ze werden verliefd. Zij ging nog naar school en was niet veel later in de gelegenheid om drie maanden terug te gaan. Een jaar later waren ze getrouwd. Sindsdien zijn ze niet langer dan een paar weken achtereen samen geweest: Desiree werkt als verpleegkundige en kan niet zo lang vrij krijgen. Eerlijk gezegd baalt Okan ervan dat hij voor een verblijfsvergunning eerst genoeg Nederlands moet kunnen spreken. ‘Desiree zegt dat het ook handig is omdat ik dan al wat Nederlands ken als ik kom en dat voordeel zie ik natuurlijk ook wel, maar we missen elkaar erg en ik wil gewoon bij haar zijn. Dat is onze droom: geen bye bye meer zeggen.’
Hij kent een paar andere Turken die naar Europa zijn vertrokken. Zweden, Duitsland. ‘Zij zeggen dat je leven totaal verandert als je emigreert. En mijn ouders maken zich ook een beetje zorgen, vooral omdat zij ook niet weten wat me in Nederland te wachten staat.’ Maar Okan is niet bang voor problemen. Hij heeft Desiree. ‘Zij zal me helpen. Of onze relatie zal veranderen als we samen in Nederland leven? Nee. We zijn nu drie jaar getrouwd, we kennen elkaar goed. We houden van elkaar en komen er wel uit.’
Ook het integreren in Nederland ziet hij zorgeloos tegemoet. Snel werk vinden en een vriendenkring opbouwen, dat wil hij graag. ‘Wat voor werk, dat maakt me niet zo veel uit. In een restaurant misschien. Daar leer ik hopelijk ook nieuwe mensen kennen. Gewoon op straat zal ik ook wel nieuwe vrienden maken. Turken zijn nieuwsgierig naar buitenlanders en beginnen makkelijk te praten. Ik hoop dat Nederlanders dat ook doen.’ Desiree en hij dromen veel over de toekomst, zegt hij. Aan de telefoon, en wanneer ze in Turkije is. Eerst een paar jaar samen werken en reizen, dan een kind. ‘We hebben de namen al. Ali voor een jongetje. Esmeralda voor een meisje.’
“Ik kom uit Turkije”
De leermethode voorziet in verschillende niveaus, zegt docent Gerda Lavrijsen: ‘Met de geheugenstick kun je in feite zoveel leren als je wilt. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen werkwoorden die in zinnen staan, aan te klikken. Dan verschijnen de vervoegingen van dat werkwoord in de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud. Wil je meer, dan klik je verder naar de vervoegingen voor ‘wij’, ‘jullie’, ‘u’ en ‘zij’. Blijf je bij het basisniveau, dan neem je op dat moment alleen de grammaticale vorm in die zin mee, bijvoorbeeld: ‘Ik kom uit Turkije.’’
In de klassikale uren wringt het niveauverschil een beetje. De lessen gaan vrijwel helemaal in het Nederlands; Gerda spreekt geen Turks en laat alleen de allerbelangrijkste dingen vertalen door de twee cursisten die ook Engels spreken. Verder is het gewoon de bedoeling dat de klas verstaat wat Gerda zegt.
Ze gebaart zich suf. Wijzend naar de muur en de lamp roept ze: ‘Semiray, doe het licht aan. Dank je wel!’ Semiray springt op, blij dat ze de opdracht begrijpt. Gerda wijst naar de deur: ‘Hayri, sta op en doe de deur dicht. Dank je wel!’ Hayri’s lichaamstaal verraadt dat hij dit niveau al lang voorbij is. Om hem bij de les te houden, confronteert Gerda hem soms even met wat hij allemaal nog niet weet. Razendsnel zegt ze dan bijvoorbeeld: ‘Hayri, ga naar de keuken en haal acht kopjes thee, doe in elk kopje drie suikerklontjes, roer de thee, zet het op een dienblaadje, leg er servetjes bij, kom snel weer terug en maak een dansje.’
Aan het einde van de derde lesweek is het nieuwe lokaal klaar. ‘Washington’ was echt te klein. Een voormalige keuken is frisblauw geverfd, er is een deel voor het klassikale werk en een deel met computertafels. Het lokaal, vindt Gerda, moet feestelijk geopend worden. Zij en drie Nederlands sprekende gasten (Gerda kent er al wat rond Adana en nodigt er elke vrijdag een paar uit om met de cursisten in kleine groepjes te kunnen werken) zingen plechtig het Wilhelmus – voor zover ze het kennen. De deur is open, voor de ingang hangt een grote Nederlandse vlag. Semiray trekt de vlag met een brede lach weg. Het door Gerda geïmproviseerde naambordje wordt zichtbaar: welkom in ‘Amsterdam’.
Recente reacties