Ze haalt een koffiemok uit de kast, pakt een fles schoonmaakmiddel, wijst naar alle kopjes en glazen in de kast en zegt iets over een geurtje. Ik heb werkelijk geen idee wat ze bedoelt. Wil ze alle kopjes en glazen besproeien zodat ze lekker gaan ruiken? Ze zegt ook iets over de afwasmachine. Zegt ze nou dat ik iets van een geurtablet moet gebruiken, zodat alle schone vaat naar lente ruikt, naar roosjes, naar lavendel? Ik snap er niets van, en zeg dat ook: Sorry, maar ik weet echt niet wat je bedoelt. Ze giechelt. Ik ga terug naar mijn boek, zij naar de strijkplank.
‘Zij’, dat is Fatma, sinds twee weken onze schoonmaakster en strijkmevrouw. Een blij mens, ze lacht veel, werkt hard en als ze iets heeft schoongemaakt, moet ik komen kijken hoe zwart het water is geworden. Die boodschap snap ik wel: Fréderike, je bent een vieze vrouw. Weet ik, en da’s precies waarom ze voor me werkt natuurlijk. Maar verder valt het met de communicatie niet mee.
Als we over algemene onderwerpen praten, gaat het nog wel. Waar ben je opgegroeid, heb je kinderen, wat doet je man, hoe lang woon je al in Istanbul, en hou jij ook zo van perziken? Maar zodra we de algemeenheden achter ons laten, raken we elkaar snel kwijt. Zoals gebeurde toen ze begon over de geur van mijn schone bekers en glazen (of waar ze het ook over had), met andere woorden, over de finesses van het betere huishouden. Fatma werkt al jaren voor vele mensen als schoonmaakster en weet waar ze over praat, terwijl ik níets weet over hoe Turkse vrouwen hun huizen zo spic en span houden. Dus zelfs als ik elk woord dat ze zegt zou verstaan, zou ik haar denk ik nog niet begrijpen. Net zoals zij wat glazig naar mij kijkt als ze me vraagt wat ik toch doe achter de computer en ik probeer uit te leggen hoe ik mijn brood verdien.
Ik moet maar niet te gefrustreerd worden over mijn vorderingen Turks. Fatma en ik snappen soms niets van elkaar, maar ik geloof dat dat niet zozeer te maken heeft met taalproblemen, maar met de totaal verschillende werelden waarin we leven.
Doet me denken aan de schoonmaakster die mijn moeder ooit inhuurde. De allereerste keer dat ze kwam, boog ze zich voorover om de onderkant van de wastafel in de badkamer te bestuderen. Ze voegde mijn moeder toe in plat Helmonds: ‘Wa bin de toch ‘n voil plek!’ (‘Wat ben je toch een vieze vrouw’).
mijn hulp heet ook Fatma, aka Razende Roeland. ongelooflijk hoe hard die vrouwen kunnen werken. en nee jouw dweil is te vies (!) die dweilt niet goed. Dan liever op de knieën met een handdoek.