Wijziging van het verbod op de belediging van ‘Turksheid’ helpt de vrije meningsuiting niet. Het is beter af te rekenen met Turkse taboes, zegt Fréderike Geerdink.
De Turkse regering is druk doende artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht aan te passen, het artikel dat het strafbaar stelt ‘Turksheid’ te beledigen. De Europese Unie dringt daar al jaren op aan. Het artikel zou de vrijheid van meningsuiting beperken. Immers, vele academici, schrijvers en journalisten, waaronder Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk en de vermoorde Turks-Armeense journalist Hrant Dink, zijn aangeklaagd en soms veroordeeld op grond van dit artikel. Terwijl ze in feite niets anders deden dan hun mening te berde brengen.
Artikel 301 is echter vooral een speeltje in het onderhandelcircus tussen Turkije en de EU. Het is natuurlijk geen toeval dat Turkije een impuls geeft aan het doorvoeren van de wetswijziging nadat de EU in december besloot de onderhandelingen over Turkije’s toetreding tot de EU vlot te trekken. Europa kan weer even tevreden zijn. Maar vervolgde schrijvers en journalisten schieten met de aanpassing van artikel 301 helemaal niets op.
Artikel 301 is namelijk niet het werkelijke probleem. Dat is de manier waarop nationalistische juristen en staatsinstituten, zoals het leger, mensen aanklagen die moedig genoeg zijn het officiële Turkse standpunt of beleid over bijvoorbeeld de Koerdische kwestie of de massamoord op Armeniërs bijna honderd jaar geleden te bekritiseren. En de manier waarop het juridisch systeem er niet in slaagt onafhankelijk te handelen en zaken meteen te seponeren met een verwijzing naar de vrijheid van meningsuiting.
Dieptepunt wat dat betreft was de aanklacht tegen de Turks-Armeense journalist Hrant Dink. Hij scheef een artikel over zijn wens dat de Armeense gemeenschap in Turkije en in de diaspora zich meer op de toekomst in plaats van het verleden zou richten. Hij werd volstrekt verkeerd geïnterpreteerd, aangeklaagd wegens overtreding van artikel 301 én veroordeeld, waarna negatieve publiciteit een jonge nationalist ertoe bracht Dink met een aantal schoten het leven te benemen. In de demonstraties die volgden op zijn moord, op 19 januari precies een jaar geleden, werd artikel 301 als de indirecte moordenaar van Dink aangewezen. Een begrijpelijke reactie, maar het probleem was de manier waarop Dink, als moedige en bovenal vredelievende representant van de Armeense gemeenschap in Turkije, moedwillig verkeerd werd begrepen en vervolgens aangeklaagd.
Wordt artikel 301 gewijzigd, dan zijn er genoeg andere wetsartikelen om schrijvers en uitgevers voor het gerecht te slepen. Allemaal, net als 301, vaag genoeg om een ruimte interpretatie toe te laten. De artikelen 215 en 216 bijvoorbeeld, die het (onder andere) verbieden mensen tegen elkaar op te zetten of haat en vijandschap aan te wakkeren. Die artikelen, en anderen, worden al veelvuldig ingezet, en bovendien zeer selectief gebruikt tegen schrijvers, journalisten en uitgevers die tegen de heersende mening ingaan.
Om de vrijheid van meningsuiting werkelijk vrij baan te geven, moet Turkije afrekenen met de angst open te praten over kwestie’s die nog altijd taboe zijn. Dat betreft niet alleen de massamoord op Armeniërs van bijna honderd jaar geleden en de manier waarop lange tijd werd (en nog steeds wordt) omgegaan met de Koerdische kwestie. Ook de verheerlijking van Atatürk hoort daarbij, de macht van het leger en doorgeschoten nationalisme. In zo’n Turkije kan zelfs een wet als artikel 301 bestaan zonder de vrijheid van meningsuiting te beperken.
Fréderike Geerdink is freelance correspondent in Turkije
[...] discussie stellen. Vanaf nu zal artikel 301 minder vaak worden gebruikt, andere artikelen meer – voor meer info, lees een verhaal dat ik hier eerder over schreef. De situatie is min of meer vergelijkbaar met de constitutionele veranderingen die werden [...]