‘Natuurlijk ben ik kwaad’, zegt parlementslid Gültan Kisanak. We zitten in een kamer in het Istanbulse hoofdkantoor van haar partij, de Partij voor Vrede en Democratie, de BDP. Buiten hangt nog vaag de geur van traangas in de lucht. Gistermiddag probeerde de BDP een protest te organiseren tegen de arrestatie van PKK-leider Öcalan op 15 februari 1999, en tegen de eenzame opsluiting waarin Öcalan nu al zo’n negen maanden zit. De politie wist het protest te voorkomen. Kisanak en haar collega-parlementslid Sebahat Tüncel hield het groepje mensen dat het protest wél had weten te bereiken, kalm. Kisanak: ‘Ik voel me er verantwoordelijk voor dat het rustig blijft, dus moet ik mijn eigen woede onder controle houden.’
Er zijn door de politieblokkades slechts zo’n tweehonderd mensen bij de demonstratie op Istiklal Boulevard. De enige manier om door het politiekordon te komen: je perskaart laten zien. De demonstranten die er zijn, kwamen vroeg genoeg om niet gehinderd door de blokkades hun weg al te vinden. Wij – mijn assistente en ik – horen van de aanwezigen dat mensen vanaf verschillende plekken rondom het plein de demonstratie proberen te bereiken, maar dat de politie ze er niet doorlaat. Identiteiten worden gecheckt, en als het erop lijkt dat iemand voor het protest komt, worden ze niet doorgelaten, zo wordt gezegd. Het protest op Istiklal blijft vreedzaam.
In de aangrenzende wijk Tarlabasi, waar veel Koerden wonen en waar het Istanbulse BDP-hoofdkantoor gevestigd is, zijn blijkbaar wel botsingen met de politie geweest, zoals duidelijk te ruiken is (traangas!) als we in het gebied aankomen, nadat het protest op Istiklal voorbij is.
We zien Gültan Kisanak en Sebahat Tüncel het BDP-gebouw binnengaan. Wij stappen ook naar binnen – je weet immers maar nooit wie je nog te spreken krijgt. Het is druk binnen, het hoofdkwartier is een soort gemeenschapscentrum. Er wordt thee geserveerd en een TV staat afgestemd op het kanaal ‘Newroz’, waarop Öcalan de hemel in wordt geprezen. ‘Wie wil je spreken?’, vraagt mijn assistente. ‘Gültan Kisanak natuurlijk, als dat kan’, antwoord ik. Twee minuten later staat de persvoorlichter voor onze neus. We worden in een kamer gezet om te wachten, en vijftien minuten later komt Kisanak binnen.
Ze praat aanvankelijk zachtjes. Over hoe belangrijk 15 februari is voor de Koerdische beweging, over hoe ze jaarlijks demonstreren tegen Öcalans gevangenschap en over hoe ze dagelijks moeilijkheden hebben met de politie. Ze zegt: ‘Je zag zelf hoe groot de politiemacht vanmiddag was. Duizenden agenten, veel meer dan er mensen waren. Zonder al die politie waren er veel meer mensen gekomen. En als de politie dan afstand had bewaard, weet ik zeker dat het een grote, vreedzame demonstratie was geworden, en dan hadden we zonder problemen onze persverklaring kunnen voorlezen.’
Ik zeg haar dat ik zojuist buiten een paar jongens stenen in hun zakken zag stoppen. Weet ze zeker dat zij en haar collega’s de woede hadden kunnen beteugelen en stenengooierij hadden kunnen voorkomen? Kisanak: ‘Het gooien van stenen begint meestal pas nadat de politie met geweld begint. Dat heb ik zo vaak gezien. Maar het geduld van mensen is eindig. Het lukt ons niet altijd om iedereen onder controle te houden.’ (Ik heb beide meegemaakt: een paar maanden geleden, in Diyarbakir, zette de politie zonder enige aanleiding traangas in, en een tijd eerder, in Istanbul, begonnen enkele jongeren stenen te gooien voor de politie in actie kwam.)
Ze heeft er geen vertrouwen in dat de situatie van Öcalan, die zijn familie en advocaten al sinds het voorjaar van 2011 niet heeft gezien, snel zal veranderen. ‘De AKP bereidt zelfs een wet voor die het legaal maakt om gevangenen de eerste zes maanden van hun detentie weg te houden van hun familie en advocaten’, zegt ze. ‘De wet ligt al een paar weken op de plank. Ik denk dat ze even wachten tot vandaag voorbij is, om vandaag niet nog meer Koerdische woede te ontvlammen.’
‘De AKP’, zegt Kisanak, ‘weet dat deze situatie nooit tot een oplossing kan leiden. Mensen zijn loyaal aan Öcalan, ze zullen hem altijd blijven steunen. Vroeger of later moet de strategie om hem te isoleren, worden losgelaten. Wat ons betreft liever vroeger, natuurlijk.’
Ze noemt onder andere de situatie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika als reden waarom de regering de Koerdische kwestie weer vooral als veiligheidsprobleem benadert. ‘De verandering kwam twee, drie jaar geleden. De eerste paar jaar dat de AKP aan de macht was, waren ze bezig hun macht in verschillende staatsinstituten uit te breiden. Tijdens dat proces wilden ze niet te veel gedoe rondom de Koerdische kwestie. Zo creëerden ze tijd. Nu zitten ze stevig in het zadel. Ook hebben ze de afgelopen jaren een aantal persoonlijke vrijheden verruimd, in de hoop daarmee de eisen van het Koerdische volk af te zwakken. Maar dat gebeurde niet. We geven onze culturele en grondwettelijke rechten nooit op.’
De Arabische Lente voegde een nieuwe dimensie toe, volgens Kisanak: ‘De regio staat in brand, alles verandert. De Turkse regering weet dat de Koerden de potentie hebben grote problemen te veroorzaken.’ Zou zij dat potentieel graag tot bloei zien komen?, vraag ik. Kisanak: ‘De Arabische Lente van de Koerden is al lang begonnen. We protesteren elke week, al zo lang. De Arabische Lente zet door vanwege de internationale dynamiek: het past in wat de internationale gemeenschap wil. Voor de Koerden is dat anders. In tegendeel zelfs: de internationale gemeenschap heeft Turkije een rol toebedeeld in het managen van de situatie in het Midden-Oosten, en dus houden ze zich ztil over de Koerdische kwestie.’
Wat is volgens haar de uitweg? ‘Er is maar één uitweg’, zegt ze zonder aarzelen, en op luidere toon nu ook. ‘We moeten vasthoudend blijven in het opeisen van onze rechten.’ Hoe gaat het met het hervormen van de grondwet?, vraag ik. Kisanak: ‘Dat is nogal een technisch proces op het moment, maar het gaat door.’ De BDP is lid van de parlementaire commissie die werkt aan een nieuwe grondwet, die de grondwet moet vervangen die de militaire machthebbers opstelden na de coup van 1980. Kisanak zegt dat een echt frisse grondwet een grote bijdrage kan leveren aan het oplossen van de Koerdische kwestie. ‘We hebben drie dingen nodig: gelijkheid voor iedereen, onderwijs in de moedertaal als grondrecht, en regionale autonomie.’
De deur van de kamer gaat een stukje open, en iemand fluistert: ‘Ze zijn vrijgelaten!’. De man heeft het over het hoofd van de BDP in Istanbul, die vanmiddag samen met met 22 demonstranten werd opgepakt. ‘Goed’, glimlacht Kisanak. Tijdens het protest op Istiklal praatte ze met de politie: ze wilde dat de BDP’er werd vrijgelaten en in staat werd gesteld het protest bij te wonen. Dat lukte niet, maar nu is hij in ieder geval weer op vrije voeten.
Gültan Kisanak moet gaan, maar ik wil haar nog één vraag stellen. Wat is er voor haar persoonlijk nodig om de Koerdische kwestie als opgelost te beschouwen? Náást beleidsveranderingen, zoals een nieuwe grondwet? Ze praat over nationalisme en discriminatie die moeten verdwijnen, en over hoe de huidige regeringsstrategie het nationalisme alleen maar aanwakkert, aan beide kanten. Dan zegt ze: ‘Weet je, toen ik 19 was (in 1980, FG), was ik student en ben ik ernstig gemarteld in de gevangenis. En later heb ik nog meer onrecht meegemaakt. Zesentwintig vrienden van me zijn verdwenen. Natuurlijk ben ik kwaad. Behalve een nieuwe grondwet, wil ik een verontschuldiging van de staat.’
Recente reacties