1.
Rosarin en ik zitten aan de lunch. We zijn in Mardin, in Zuidoost Turkije. Mardin is een prachtig stadje op een berg; oud, goed geconserveerd, en het staat bekend als de meest etnisch gemixte stad van Turkije. Turken, Koerden, Arabieren en Christenen leven er al eeuwen in vrede samen. Maar terwijl we eten, wordt de goeie zin die Mardin ons geeft, verstoord. We kletsten wat, en ineens komt Rosarins verleden ter sprake. Ze woont in Nederland sinds halverwege de jaren tachtig. Ze ontvluchtte Turkije een paar jaar na de coup van 1980 – vandaag precies 31 jaar geleden – en nadat haar nog heel jonge zoontje thuis door militairen was mishandeld.
Hoe raakte ze destijds eigenlijk in Nederland verzeild?, vraag ik. Misschien had ik het niet moeten vragen. Maar ze begon haar hele verhaal te vertellen. Ik ga dat hier niet helemaal herhalen, maar het hartverscheurendste deel was toch wel dat ze haar jonge dochtertje niet mee kon nemen op haar vlucht. Gedoe met paspoorten. Rosarin miste haar zo erg, dat ze een paar jaar later met een vals paspoort terugreisde naar Turkije om haar dochter ook naar Nederland te halen. Ze sloot haar kind na jaren in haar armen, maar het meisje, inmiddels een jaar of acht, vond het ongemakkelijk om door een ‘vreemde’ geknuffeld te worden.
Ze begint te huilen. Niet een traantje, maar echt huilen. ‘Ik praat er nooit over’, zegt ze door haar tranen heen. ‘En nu snap je waarom. Het is te veel. Die jaren waren zo moeilijk. Ik had mijn dochter bij me, maar ik had nog steeds geen vluchtelingenstatus in Nederland, dus toen we in Roemenië in problemen kwamen, hielp de Nederlandse overheid ons niet. Het is gevaarlijk voor een vrouw en dochter om alleen te reizen, zonder enige bescherming en zonder legale papieren. Een mensensmokkelaar hield ons elf dagen vast in een kamer met alleen water. Kun je je voorstellen wat het met je doet je dochter in zulke omstandigheden te zien?’
Ik geef haar een knuffel. We veranderen niet van onderwerp. We zijn gewoon stil tot het tijd is de rekening te betalen en weg te gaan.
2.
Rosarin en ik huren een auto. Van Mardin gaan we verder naar het zuiden, naar Kiziltepe aan de Syrische grens. We logeren bij Fatma. Zij verwelkomt ons in het Nederlands: ‘Hallo, welkom, hoe was jullie reis?’ We moeten lachen: hier, in deze stoffige, hete uithoek van Turkije, verstaan we elkaar in het Nederlands. Fatma, nu ongeveer zestig jaar, heeft dertien jaar in Nederland gewoond en keerde vijfentwintig jaar geleden terug naar haar geboortegrond. Haar Nederlands is niet geweldig, maar ik kan haar prima volgen en ze houdt het op peil door met haar kinderen, schoondochters en –zonen (waarvan enkele Nederlands) en kleinkinderen te praten. Die wonen allemaal in Nederland. Maar we praten vooral Turks, want daarin kan ze zich natuurlijk makkelijker uitdrukken. Soms gaan zij en Rosarin over op Koerdisch, en vertalen dat dan weer voor mij.
We zijn alledrie heel verschillend, onze levens lijken in niets op elkaar, maar we kunnen het uitstekend met elkaar vinden. We praten heel makkelijk overal over, we lachen, we eten, we slapen en drinken thee. Fatma woont alleen. Ze laat ons foto’s zien. Op één foto staat een oudere vrouw, en ik vraag haar of dat haar moeder is. ‘Nee, dat ben ik’, zegt ze. Ik kijk van de oude, wat triest uitziende figuur op de foto naar de levendige vrouw naast me en vraag: ‘Waarom was je zo verdrietig?’ Rosarin grijpt meteen in: ‘Nee, die wonden gaan we nu niet openmaken.’ Fatma staat op en verdwijnt in de keuken.
Rosarin vertelt me Fatma’s verhaal in het kort. Ze trouwde een Koerdisch-Turkse man in Nederland, verliet Turkije om bij hem te wonen en ze kregen vier kinderen. Maar er ging iets mis (ik laat even in het midden wat), en ze vroeg een scheiding aan. Haar man wilde haar niet laten gaan en bedreigde haar, de kinderen werden door Jeugdzorg in pleeggezinnen geplaatst. Om aan haar ex te ontsnappen en aan de eis van haar familie tegemoet te komen om snel opnieuw te trouwen, vluchtte ze terug naar Turkije. Ze werd de tweede vrouw van een Koerdische man. Na haar trouwde hij nog een derde vrouw. Het huwelijk hield vierentwintig jaar stand en was niet gelukkig. Pas een jaar geleden kwam ze ertoe er een punt achter te zetten.
In al die jaren had ze geen contact met haar kinderen. Fatma komt terug uit de keuken en gaat weer op het kleed zitten waarop we gegeten hebben en waarop we foto’s keken. Ze veegt tranen van haar gezicht. We kijken meer foto’s. Een heleboel foto’s, allemaal van Fatma met haar kinderen en kleinkinderen. Er zijn ook nog cd’s vol foto’s. Ongelooflijk dat die allemaal in een jaar tijd zijn gemaakt. Ze hebben heel wat in te halen.
3.
De volgende ochtend gaan we met vier vrouwen op pad. Een nicht van Fatma, Gülbahar, gaat ook mee. Ze woont ook in Kiziltepe, dus we pikken haar bij haar thuis op en vertrekken. Eerst naar Daba, een historische stad uit de vroeg-Byzantijnse periode die nu wordt opgegraven. Erg indrukwekkend. We lopen rond, maken foto’s, drinken thee, kopen oorbellen en sjaals in het souvenierwinkeltje. Dan zetten we koers naar Nusaybin, een ander grensplaatsje. Het is heet, de ramen zijn open, de radio staat aan met Koerdische muziek, ik rij en de anderen klappen mee met de muziek. We rijden langs de Syrische grens. Op de hekken hangen bordjes: ‘Pas op, mijnenveld’. Nusaybin, dat is ook waar de kampen met Syrische vluchtelingen zijn, maar daar krijg ik niets van te zien. De dames willen naar een of ander beekje, na het winkelen. Ik koop een rok in de oude stad van Nusaybin, Rosarin koopt kleertjes voor haar kleinkinderen, Gülbahar kleding voor haar tienerdochter.
Gülbahar heeft een trouwring om. Ik ben een beetje verbaasd dat ze met ons mee is. Vooroordelen van mij misschien, maar de meeste traditionele mannen hier laten hun echtgenote niet op een pleziertochtje van een hele dag gaan om zelf thuis bij de kinderen te blijven en voor het eten te zorgen. Maar ik vraag er verder niet naar; misschien hoor ik nog wel hoe het zit, misschien niet.
Het beekje waar ze naartoe willen, blijkt ‘Beyazsu’ te zijn. Dichtbij Nusaybin, op de weg naar Midyat – ga er vooral naartoe als je in de buurt bent. Er zijn restaurants pal aan het water, met hoeken met kussens om in te zitten. We nemen een hoek in beslag, spreiden de cig köfte die we in Nusaybin kochten uit op tafel en bestellen een pot thee. Onze voeten bungelen in het water. We hebben het warm, we zijn zweterig en stoffig, het water is ijskoud.
‘s Avonds, terug in Kiziltepe, gaan we (wéér!) aan de thee, bij Gülbahar thuis. Haar twee dochters en zoon zijn thuis, alledrie rond de twintig jaar. Er hangt een foto van een man aan de muur. Hij lijkt op Gülbahars zoon. Ik kijk ernaar, en Gülbahar zegt: ‘Dat is mijn man. Hij werd vijftien jaar geleden vermoord in de gevangenis van Mardin. Doodgemarteld.’
Om privacyredenen zijn de namen van de vrouwen verzonnen en zijn een paar details veranderd.
ga verder, ga verder!.. het lijkt wel een spannend boek. ik reisde met jullie mee, wat kan jij soms heerlijk lekker schrijven… WIL JE MET ME TROUWEN FREDERIKE?
Hakan, ik hou veel van je, maar niet op die manier ;-)
Éen mooi verhaal over/door
vier sterke vrouwen.